Slangenman

Ik droomde van de slangenman en van zijn grote handen
een speelgoedauto toverde hij, ik was zo’n drie jaar oud

Ik droomde van de slangenman en van Chateau Neercanne
de wijngaard boven de vallei, het achterland van goud
de bonte specht, de godendans en hoe de waarheid strandde
soms slijten dingen met de tijd te veel om te behouden

Ik droomde van de slangenman en golvend zachte wanden
met hartslag, bloeddruk en een brei van draden volgebouwd
Ik ga kapot omdat het kan, sprak hij, dat is verstandig
zijn droge lippen depte hij, met water, niet te koud

Ik droomde van de slangenman en van de rafelranden
langs de begrenzing van het zijn dat hij vol moed beschouwt

Opnieuw geboren

geef mij een God die struikelend als ik
naar woorden zoekt
en liever schuilt in zijn gedachten
die van aanbidding t schaamrood op de kaken krijgt

die twijfelend zijn schepping tot in eeuwigheid laat rijpen
aan wie het kwaad als bloesem in de wind ontsnapt

die net als ik opnieuw geboren
ontdaan van alle houvast en balans
traag
op de tast
naar boven kruipt

dan mag ik alles van mij
zelf verwachten